Elke opleidingsschool binnen de AONHW:
- Stelt de eigen onderzoek- en ontwikkelagenda vast.
- Wisselt met de instituten uit hoe de ontwikkelagenda van de school te verbinden is met de onderzoeksgebieden van de instituten. Dit vereist derhalve structureel overleg tussen school en instituten.
- Stemt met de (begeleider vanuit de) opleidingsinstituten af welke thema’s en onderwerpen geschikt zijn voor en passen bij zowel de school als het instituut.
- Stemt een duidelijke taakverdeling af van alle betrokkenen bij het studentenonderzoek binnen de school: bij wie kan de student met welke vragen en voor welke begeleiding terecht? Wie organiseert wat op welk moment? De school let hierbij goed op de capaciteiten en mogelijkheden van de diverse personen.
- Signaleert hiaten in kennis van de onderzoeksdocenten of andere begeleiders van de studenten op de school en faciliteert begeleiding of opleiding.
- Neemt de student aan na een beoordeling op de passendheid van de interesse van de student bij de school.
- Bewaakt de passendheid van het onderzoek bij de ontwikkelagenda van de school, gaandeweg de uitvoering van het onderzoek door de student.
- Bouwt in de jaarplanning het collegiale gesprek in over de voortgang van de ontwikkelagenda en het uitgevoerde onderzoek. De school is betrokken gedurende het gehele proces van het lopende studentenonderzoek (de ruwe data) en stuurt bij/verdiept waar nodig.
- Organiseert regelmatige overlegmomenten met het instituut over de voortgang en begeleiding van de student.
- Combineert zo veel mogelijk de diverse gesprekken en bijeenkomsten vanwege tijdsinvestering; dit vraagt om expertise van de schoolopleider.
- Beoordeelt het studentenonderzoek samen met de begeleider vanuit het instituut.
- Rapporteert hoe de school met het onderzoeksprogramma vordert; dat wil zeggen welke verdieping is aangebracht en welke aanpassingen zijn gedaan. De brainstorm over relevante vragen moet zijn vastgelegd.